Inleiding en context

Beste mensen, dinsdagochtend 10 november en alweer een droge (hopelijk zonnige) dag in het verschiet. En natuurlijk goed nieuws: minder COVID-19 besmettingen en hoopvolle ontwikkelingen waar het om een effectief werkend vaccin gaat om dat virus te voorkomen. Over voorkomen gesproken, vandaag een recente meta analyse waarin een oordeel wordt gegeven over de effectiviteit van sociale vaardigheidstraining programma´s voor jongeren om crimineel en asociaal gedrag te voorkomen. Die zijn er in allerlei soorten en maten, ook in Nederland. Sociale vaardigheid is in feite de vaardigheid om met anderen om te gaan en te communiceren. Deze vaardigheid wordt aangeleerd door middel van opvoeding en onderwijs. Sociale vaardigheden bouwen essentiële karaktereigenschappen op, zoals betrouwbaarheid, respect, verantwoordelijkheid, eerlijkheid, zorgzaamheid en burgerschap.

Deze eigenschappen helpen bij het opbouwen van een intern moreel kompas, waardoor individuen goede keuzes kunnen maken in denken en gedrag, wat resulteert in sociale competenties. Bij de meeste jongeren gaat dat goed, maar bij kleine groepen minder. Daar is bijzondere aandacht gewenst via bijvoorbeeld gerichte interventies. Wanneer we het geheel aan interventies overzien, dan blijkt dat er gemiddeld genomen sprake is van zwakke effecten. Hierbij valt op dat de effectgroottes nogal uiteenlopen. Ten dele lijkt dat verband te houden met de insteek van het programma en de mate waarin er doelgericht wordt gewerkt (gestructureerdheid). Anderzijds heeft dat te maken met  methodologische kwesties zoals duur van de follow-up, de (on)afhankelijkheid van de onderzoekers, het vergelijkingsmaterieel (contrast tussen programma en wat de controlegroep ondergaat), en de aard van de doelgroep (van milde risico´s tot extreem hoge risico’s).

Aangenomen mag worden dat de programma’s die goed zijn onderzocht, met betrekkelijk veel zorg zijn omgeven en alleen al om die reden als ‘demonstratieproject’ kunnen worden bestempeld, sneller en goed scoren dan programma’s die meer als breed uitgezet routinebeleid ingevoerd zijn. Vaak zal niet voldaan zijn aan de voorwaarde dat een programma, wil het effect sorteren, een stevige basis moet hebben in een toespitsing op wat de feitelijke problematiek is bij de jongeren en wat daar zinvol aan kan worden gedaan, professionaliteit bij de medewerkers en in de uitvoering van het programma (‘programma-integriteit’). Bijgesloten ´kennisparel´ geeft op basis van 113 geselecteerde studies een mooi samenvattend overzicht over de werkzaamheid van sociale vaardigheidstrainingen om criminaliteit en asociaal gedrag te voorkomen. Een ook hier goed nieuws, ze kunnen positieve effecten sorteren.  

Bron

Beelmann, Andreas & Friedrich Lösel (May 2020). A Comprehensive Meta-Analysis of Randomized Evaluations of the Effect of Child Social Skills Training on Antisocial Development. Journal of Developmental and Life-Course Criminology, May, pp. 1-25. https://link.springer.com/article/10.1007/s40865-020-00142-8

Samenvatting

Developmental and life course criminology (DLCC) engages not only in correlational longitudinal research but also in programs of developmental prevention. Within this context, child training on social skills plays an important role. The present article contains a comprehensive meta-analysis of randomized controlled trials (RCTs) on the effects of this type of intervention. We updated a meta-analysis on this topic Lösel & Beelmann (Annals of the  American Academy of Political and Social Science 587:84–109, 2003) to cover more recent studies

while focusing specifically on aggression, delinquency, and related antisocial outcomes. From a systematic search of 1133 reports, we found 113 studies with 130 eligible RCT comparisons between a program and control group. Overall, 31,114 children and youths were included in these evaluations. Most interventions were based on a cognitive-behavioral approach.

Overall, the mean effect was positive, but rather small (d = 0.25 using the random effect model). There were similar effects on aggression, delinquency, and other outcomes, but a tendency to somewhat stronger effects in behavior observations and official records than in rating scales. Most outcome measurements were assessed within 3 months or up to 1 year after training. Only a minority (k = 14) had follow-up assessments after more than 1 year. In the latter studies, mean effects were no longer significant. Indicated prevention for youngsters who already showed some antisocial behavior had better effects than universal approaches and (partially related to this) older youngsters benefited more than preschool children. There was much heterogeneity in the findings. Evaluations performed since our previous meta-analysis in 2003 did not reveal larger effects, but training format, intensity, and other moderators were relevant. Mean results are promising, but more long-term evaluations, replications, booster approaches, and combinations with other types of interventions are necessary to ensure a substantial impact on antisocial development in the life course.

Our meta-analysis on child social skills training as a measure of preventing aggression, delinquency, and other antisocial development in children and youth reveals favourable mean effects. However, most of these effects are rather small, and findings depend on

various moderators. This probably indicates that programs may be strengthened by applying more differentiated concepts to specific target groups. Our study shows that indicated prevention for children who already have some behavior problems is most promising. Therefore, indicated approaches should be implemented when feasible, but more easily implemented universal programs could be used as a first step. Although the substantial number of RCTs is a clear strength in this field, the lack of long-term follow-ups is a weakness. In comparison with the many correlational long term studies in developmental and life course criminology, there is a clear imbalance when it comes to long-term intervention studies. This is relevant not only for practical aims of prevention but also because sound (quasi-) experimental studies are important for cross-validating correlational findings. This shows the need to link these two strands of developmental and life course criminology more closely together

Afsluitend

Uit de beschikbare kennis blijkt dat er een aantal kenmerken is aan te wijzen dat bepalend is voor de mate van effectiviteit (lees: recidivereductie) van interventies. Naarmate de interventie zich verder verwijderd van het concrete gedrag en de condities waaronder dat gedrag optreedt, neemt het effect af. Uiteraard is delinquent gedrag persoonsgebonden. Maar het gedrag wordt vaak versterkt door de sociale context, die vaak criminogeen van aard is. Wanneer die sociale context geen aandacht krijgt treedt er een verarming op van de te bereiken effecten.

De werkzaamheid van interventies wordt voor een fors deel bepaald door de wijze waarop deze in de (grillige) praktijk vorm krijgt. Het gaat dan om de duur van de interventie, de kwaliteit en gedrevenheid van de behandelaar en de effectieve implementatie. Ten slotte, effectieve strafrechtelijke interventies kosten geld. Alleen kwalitatieve en intensieve benaderingen brengen wat op. Daarbij moet ook sprake zijn van een grote persoonlijke inzet bij de uitvoering van de interventie. Ondanks de betrekkelijk kleine effecten blijkt dat wel degelijk iets valt te bereiken met sociale vaardigheidsprogramma´s. Selectie, focus en gerichtheid zijn dan belangrijke voorwaarden waaraan moet worden voldaan.