Inleiding en context
Goede morgen allemaal op deze dinsdag 31 mei 2022. Op deze laatste dag van de maand mei een verse ´kennisparel´ in jullie mailbox. Het betreft een systematisch overzicht van beschikbare interventies om zogenaamde ´hate speech en cyberhate´ te reduceren of te voorkomen. De Nederlandse wet kent het begrip ‘hate crime’ niet. Wel is er steeds meer aandacht voor (online) haatuitingen zowel in geschrift als gesproken woord. In Nederland kan vervolging worden ingesteld bij delicten die worden gepleegd met een discriminatoir motief (zogenoemde CODIS-feiten: https://wetten.overheid.nl/BWBR0041649/2019-01-01). Extreme groepen uit zowel uit linkse als rechtse hoek proberen via haatuitingen democratische grondbeginselen uit te hollen. Hierbij is veelal sprake van door vooringenomenheid gemotiveerd geweld.
Er bestaan nogal wat verschillen in definitie en reikwijdte die aan het begrip van haatmisdrijven wordt gegeven. Haatmisdrijven zijn een extreme vorm van vooroordelen, die in omvang toenemen binnen de huidige context van sociale en politieke veranderingen. In de publieke en politieke discussie worden leden van onbekende of minderheidsgroepen in feite als minderwaardig weggezet. Daders van online haatmisdrijven hebben vaak het gevoel dat hun levensonderhoud of manier van leven wordt bedreigd door demografische veranderingen. Daders worden vaak niet zozeer gemotiveerd door haat, maar eerder door angst, onwetendheid of woede. Psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat vooroordelen, stereotypering en discriminatie nadelige effecten kunnen hebben op zowel de slachtoffers als de daders zelf.
Het is belangrijk om deze online haatmisdrijven aan te vechten, vooral omdat haatbewegingen steeds meer de online wereld zijn binnen gedrongen. Haat zaaiende uitlatingen/cyberhaat vormen een bedreiging voor de sociale orde door het schenden van sociale normen. Het blijkt dat de perceptie van sociale normen van zowel ondersteunende of tegengestelde vooroordelen een invloed hebben op hoe individuen online reageren. Overheden over de hele wereld worden geconfronteerd met een toenemende vraag naar het voorkomen en bestrijden van online haatdragende ideologieën en gewelddadig extremisme. De toegepaste strategieën benadrukken het belang van doorlopend onderzoek en analyse, het internationaal delen van kennis en beste praktijken voor het tegengaan van haatdragende ideologieën en propaganda. Het doel van bijgesloten ´kennisparel´ is om de effectiviteit te onderzoeken van online campagnes en strategieën om online haatspraak en cyberhaat te verminderen. Op deze wijze wordt een stap in de richting gezet van een beter begrip van de complexe en veelzijdige aard van dit soort haatdragende berichten. Op naar de ´kennisparel´ van vandaag, wat kunnen we daar van leren?
Bron
Windisch, Steven, Susann Wiedlitzka, Ajima Olaghere & Elizabeth Jenaway (June 2022). Online interventions for reducing hate speech and cyberhate: A systematic review. Campbell Systematic Reviews, vol. 18, no. 2, June, pp. 1-25. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/cl2.1243
Summary
The unique feature of the Internet is that individual negative attitudes toward minoritized and racialized groups and more extreme, hateful ideologies can find their way onto specific platforms and instantly connect people sharing similar prejudices. The enormous frequency of hate speech/cyberhate within online environments creates a sense of normalcy about hatred and the potential for acts of intergroup violence or political radicalization. While there is some evidence of effective interventions to counter hate speech through television, radio, youth conferences, and text messaging campaigns, interventions for online hate speech have only recently emerged.
This review aimed to assess the effects of online interventions to reduce online hate speech/cyberhate. We systematically searched 2 database aggregators, 36 individual databases, 6 individual journals, and 34 websites, as well as bibliographies of published reviews of related literature, and scrutiny of annotated bibliographies of related literature. We included randomized and rigorous quasi-experimental studies of online hate speech/cyberhate interventions that measured the creation and/or consumption of hateful content online and included a control group. Eligible populations included youth (10–17 years) and adult (18+ years) participants of any racial/ethnic background, religious affiliation, gender identity, sexual orientation, nationality, or citizenship status.
The systematic search covered January 1, 1990 to December 31, 2020, with searches conducted between August 19, 2020 and December 31, 2020, and supplementary searches undertaken between March 17 and 24, 2022. We coded characteristics of the intervention, sample, outcomes, and research methods. We extracted quantitative findings in the form of a standardized mean difference effect size. We computed a meta-analysis on two independent effect sizes. Two studies were included in the meta-analysis, one of which had three treatment arms. For the purposes of the meta-analysis we chose the treatment arm from the Álvarez-Benjumea and Winter (2018) study that most closely aligned with the treatment condition in the Bodine-Baron et al. (2020) study. However, we also present additional single effect sizes for the other treatment arms from the Álvarez-Benjumea and Winter (2018) study. Both studies evaluated the effectiveness of an online intervention for reducing online hate speech/cyberhate. The Bodine-Baron et al. (2020) study had a sample size of 1570 subjects, while the Álvarez-Benjumea and Winter (2018) study had a sample size of 1469 tweets (nested in 180 subjects). The mean effect was small (g = −0.134, 95% confidence interval [−0.321, −0.054]). Each study was assessed for risk of bias on the following domains: randomization process, deviations from intended interventions, missing outcome data, measurement of the outcome, and selection of the reported results. Both studies were rated as “low risk” on the randomization process, deviations from intended interventions, and measurement of the outcome domains. We assessed the Bodine-Baron et al. (2020) study as “some” risk of bias regarding missing outcome data and “high risk” for selective outcome reporting bias. The Álvarez-Benjumea and Winter (2018) study was rated as “some concern” for the selective outcome reporting bias domain.
The evidence is insufficient to determine the effectiveness of online hate speech/cyberhate interventions for reducing the creation and/or consumption of hateful content online. Gaps in the evaluation literature include the lack of experimental (random assignment) and quasi-experimental evaluations of online hate speech/cyberhate interventions, addressing the creation and/or consumption of hate speech as opposed to the accuracy of detection/classification software, and assessing heterogeneity among subjects by including both extremist and non-extremist individuals in future intervention studies. We provide suggestions for how future research on online hate speech/cyberhate interventions can fill these gaps moving forward.
Afsluitend
Cyberspace biedt een enorme vrijheid van communicatie van meningsuitingen en dat is een grote verworvenheid. Er bestaan echter ook de nodige rouwrandjes. De huidige sociale media worden veelvuldig misbruikt om gewelddadige berichten, opmerkingen en hatelijke uitlatingen te verspreiden. Dit staat in de vakliteratuur bekend als het online aanzetten tot haat, gedefinieerd als elke communicatie die een persoon of een groep in diskrediet brengt op basis van kenmerken zoals ras, huidskleur, etniciteit, geslacht, seksuele geaardheid, nationaliteit, religie of politieke overtuiging. Gezien het massale karakter van het gebruik van Internet en andere sociale media is het de verwachting dat dit misbruik nog zal toenemen in de komende jaren. Alle zeilen bij dus om via preventie, voorlichting, strafrechtelijke vervolging en berechting dit fenomeen te reduceren. Bijgesloten ´kennisparel´ biedt een systematisch overzicht welke interventies dit fenomeen kan reduceren. De resultaten zijn vrij mager maar bieden in ieder geval de nodige aanknopingspunten voor beleid en praktijk. Ook hier geldt dat nadere investeringen noodzakelijk zijn om het kennisniveau over de werkzaamheid van dergelijke interventies te vergroten. Een nieuwe kans om het onderzoekbeleid op dit terrein extra impulsen te geven.