Inleiding en context
Goede morgen allemaal op deze maandag 20 juni 2022. Ik heb twee heerlijke vakantieweken achter de rug in Andalusië, een heel mooi en vooral warm gebied. Deze muziek doet daaraan herinneren: https://www.youtube.com/watch?v=6zrwCjjUqs0 Maar nu weer aan de bak op het kantoor in Den Haag en mijn thuiswerkkantoor in Leiden. Ik begin maar weer met het versturen van een verse ´kennisparel´. Het betreft een evaluatie van het zogenaamde preventief fouilleren in Nederland.
Het instrument preventief fouilleren werd met de invoering van artikel 151b van de Gemeentewet in 2002 geïntroduceerd. Hiermee werd het mogelijk om in door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisicogebieden personen preventief te fouilleren en voertuigen, verpakkingen en bagage op wapens te onderzoeken. Het doel van preventief fouilleren was het terugdringen van wapenbezit dat zich in bepaalde gebieden en op bepaalde tijden concentreerde. Er werd een wettelijk systeem opgetuigd waarin bevoegdheden werden toebedeeld aan de gemeenteraad, de burgemeester, de officier van justitie en de politie. Op 1 juli 2014 werden de bevoegdheden van de burgemeester uitgebreid om preventief fouilleren in spoedeisende situaties eenvoudiger in te kunnen zetten. Daartoe is de Gemeentewet gewijzigd met de introductie van artikel 174b en zijn de Wet wapens en munitie (WWM) en de Politiewet aangepast.
Op 23 september 2020 is een motie van de (toenmalige) Kamerleden Van Dam en Yeşilgöz-Zegerius aangenomen waarin de regering werd verzocht “het instrument preventief fouilleren te evalueren en up-to-date te brengen naar de eisen van deze tijd”. De Kamerleden overwogen in de motie dat preventief fouilleren daadwerkelijk kan bijdragen aan het voorkomen dat messen, wapens en zwaar vuurwerk mee de straat op worden genomen. Tegelijkertijd stelden zij dat de lat om het instrument in te zetten zeer hoog ligt, dat het niet flexibel kan worden ingezet en de toepassing op lokaal niveau erg verschilt. Daardoor zouden politie en justitie door het land heen geconfronteerd worden met grote verschillen in de handhavingsmogelijkheden.
Bron
Winter Heinrich, Mark Beukers, Chris Boxum, Jeanne Kazemier & Michel Vols (April 2022). Evaluatie preventief fouilleren: Eindrapport. Groningen: Pro Facto, 154 pp. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3179
Summary
Most municipalities that use preventive searches do so for a short time and incidentally in case of (threatening) public order disturbances due to the (possible) presence of weapons. Municipalities, the police and the Public Prosecution Service consider this deployment useful and effective. A limited number of municipalities use preventive searches on a long-term basis because of structural problems with firearms. The opinion about the effectiveness of preventive searches is more varied. This is evident from the evaluation study on preventive searches, commissioned by the WODC and carried out by Pro Facto and the University of Groningen.
The instrument of preventive searches was introduced into the Municipalities Act in 2002. It allows mayors to designate security risk areas where people can be searched preventively and where vehicles, packaging and luggage can be examined for weapons. The goals are to reduce the possession of firearms, prevent the possession and use of firearms and increase the perception of safety in the area. In 2014, the mayor’s powers were expanded to make it easier to use preventive searches in urgent situations. For example, in the case of threatening supporter violence about which information only becomes available at a late stage.
The study shows that preventive searches are used in several municipalities. Most municipalities have not designated any security risk areas for 2018 – 2021. The most important reason for this is that there are no firearms-related problems in these municipalities that would warrant it. If municipalities use preventive searches, it is usually for a short time and occasionally to restore public order as quickly as possible and prevent further escalation. A few municipalities have designated long-term security risk areas, especially in the Rotterdam region but also in the municipalities of Zaanstad and Leeuwarden. The number of firearms incidents in these areas remains permanently high, which is why preventive searches are considered permanently necessary.
The effectiveness of preventive searches is difficult to determine in practice. Whether and to what extent people are prevented from carrying weapons through preventive searches cannot be measured. Neither is the number of weapons that the police “miss” during a frisk-check. The researchers also noticed that municipalities do not set more detailed goals before using (prolonged) preventive searches. As a result, there is no clear evaluation framework to judge whether the use of preventive frisking is effective and whether there is still sufficient reason to extend the area designation. Moreover, the question is whether there is still a ‘temporary approach’, as the explanatory memorandum states when the same areas are designated as security risk areas repeatedly.
The study shows that two aspects limit the effectiveness of (prolonged) preventive searches. Firstly, searches take place randomly. Proportionally, many people who are not carrying weapons are checked, while a relatively large police presence is required. In addition, it quickly becomes known that a certain location is being checked for weapons. This reduces the chance of finding weapons. Better communication about preventive body searches, sharing knowledge between municipalities/base teams, and a more dynamic and unpredictable deployment can increase the effectiveness.
Afsluitend
De context van de inzet van het instrument preventief fouilleren is de afgelopen jaren veranderd. Aan de ene kant is sprake van een trend waarbij sprake is van een ‘verharding’ van de maatschappij. Wapengebruik onder jongeren neemt toe, er wordt steeds zwaarder vuurwerk gebruikt (tegen hulpverleners), georganiseerde (drugs)criminaliteit wordt ernstiger, et cetera. Gelet op dergelijke trends zou er reden kunnen zijn om preventief fouilleren breder en slagvaardiger in te zetten. Aan de andere kant is er een toenemende maatschappelijke discussie over etnisch profileren. Mede gelet op het risico op ongeoorloofde selectie/etnisch profileren bij preventief fouilleren zijn er verschillende grote stedelijke gemeenten (met wapenproblematiek) die het instrument niet meer (structureel) inzettten.
Uit het onderzoek volgt dat de meeste gemeenten die preventief fouilleren inzetten, dit kortdurend en incidenteel doen bij (dreigende) verstoringen van de openbare orde wegens de (mogelijke) aanwezigheid van wapens. Met de inzet van preventief fouilleren wordt dan vooral beoogd de openbare orde zo snel mogelijk te herstellen en verdere escalatie te voorkomen. Een beperkt aantal gemeenten zet het instrument langdurig in vanwege structurele wapenproblematiek. In deze gemeenten worden met de inzet van preventief fouilleren doorgaans drie doelstellingen nagestreefd: 1) het terugdringen van wapenbezit en het vinden van verboden wapens (en inbeslagname van wapens), 2) het voorkomen van wapenbezit en -gebruik in een veiligheidsrisicogebied en 3) het vergroten van de veiligheidsbeleving onder bewoners en bezoekers van een veiligheidsrisicogebied. Deze doelstellingen zijn in lijn met de doelstellingen die de wetgever destijds bij de totstandkoming van het instrumentarium heeft beoogd.
Hoewel het in de praktijk ingewikkeld is de effectiviteit van de inzet van preventief fouilleren vast te stellen, komt de vraag of preventief fouilleren voldoende bijdraagt aan de drie doelstellingen en of wellicht (meer) inzet op andere maatregelen effectiever is, minder (of niet) expliciet aan de orde naarmate gemeenten langer gebruik maken van het instrument (in bepaalde gebieden). Dit is opmerkelijk, omdat juist naarmate het instrument langer wordt ingezet (en daarmee langduriger inbreuk wordt gemaakt op bepaalde grondrechten) een stevigere onderbouwing en motivering van nut en noodzaak van de inzet van preventief fouilleren – vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit – wenselijk is. En dat is natuurlijk wel een belangrijke vraag waar beleid en de operationele praktijk nog een antwoord op schuldig zijn.
Tot zover maar weer, blijf gezond, optimistisch en wees vooral aardig voor elkaar. Alleen zo gaan we echt solidair met elkaar om. Tot de volgende ´kennisparel´ die over een paar dagen in jullie mailbox valt.