Inleiding en context
Goede morgen beste ´kennisparellezers´, het is vandaag woensdag 10 mei 2023. Een beetje later dan normaal maar dat komt omdat bijgesloten rapport eerst op de WODC site moest worden geplaatst. Ik begin trouwens met een toepasselijke opname bij de ´kennisparel´ van vandaag van de heren Jacobse & Van Es: https://www.youtube.com/watch?v=yJy5IZeDBBs Vandaag als ´kennisparel´ een onderzoek dat is verricht in het kader van de zogenaamde Kennisagenda Ondermijning: https://www.wodc.nl/onderzoek-in-uitvoering/kennisagenda-ondermijning Het betreft een onderzoek verricht door de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Het doel van het onderzoek is om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de Nederlandse overheid onbedoeld de georganiseerde drugscriminaliteit faciliteert. Allereerst moest duidelijk worden wat er vanuit de wetenschappelijke literatuur hierover bekend is. Ten tweede moet het onderzoek inzichtelijk maken hoe wetenschappers evenals publieke en private partijen die zich bezighouden met (de aanpak van) georganiseerde drugscriminaliteit, denken over de wijze waarop de overheid de georganiseerde drugscriminaliteit onbedoeld faciliteert. Tot slot moet duidelijk worden op welke manieren de vormen van onbedoelde overheidsfacilitering voorkomen en/of tegengaan kunnen worden.
In het onderzoek wordt ‘overheidsfacilitering van georganiseerde drugscriminaliteit’ gedefinieerd als het handelen of nalaten van de overheid waardoor onbedoeld een voedingsbodem ontstaat voor georganiseerde drugscriminaliteit. Het onderzoek is afgebakend tot het Nederlandse overheidsbeleid en het optreden van de overheid op verschillende bestuursniveaus (landelijk, provinciaal en gemeentelijk) dat voortvloeit uit (inter)nationale en gemeentelijke wet- en regelgeving.
Bron
Wingerde, Karin van, Lieselot Bisschop & Felix Brongers (mei 2023). Onbedoeld ondermijnen: Verkennend onderzoek naar de wijze waarop de Nederlandse overheid onbedoeld de georganiseerde drugscriminaliteit kan faciliteren. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Erasmus School of Law, 132 pp. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3266
Summary
Unintentional government facilitation of organised drug crime, according to the researchers, involves all kinds of decisions and behaviours related to developing and implementing (new) policy to achieve or counteract something, but it also involves contradictory actions. In addition, government facilitation is hidden in the government’s failure to act by not or not sufficiently implementing policy, not sufficiently accounting for the potential vulnerabilities, risks and harms introduced by policy, passing on responsibilities or failing to supervise, control and monitor.
Unintended government facilitation
In the narrowest sense, the term ‘unintended government facilitation’, according to the researchers, refers to government action that creates concrete situations or opportunities that can be abused. In the broad sense, it refers to systemic causes, such as the way the government is organised, the way the government motivates action or the way the government supervises or does not supervise, which can create a breeding ground for organised drug crime. Government facilitation is thus inherently linked to making policy choices, where the criminogenic consequences of those choices are not always thought through, understood, or sometimes consciously weighed against other interests.
Catalysts of government facilitation
- A first catalyst of government facilitation is how the government motivates or (economically) stimulates the behaviour of others through the message it sends out and the priorities in drug and crime policy. This includes the message the government sends about drugs or the normalization or moralization of drug use. In addition, by giving priority in its policy to, for example, certain types of drugs, drug lines or traditional criminal groups, the government can send a signal that other drugs, drug lines or traditional criminal groups are less important.
- The second catalyst is how the government is organised. The question here is how and in what way the government is sufficiently equipped to anticipate the risks its actions unintentionally create for organised crime.
- The third catalyst is how the government supervises or, conversely, fails to do so. This concerns situations where the government creates opportunities for organised drug crime due to a lack of or too little supervision/control or through its supervisory or enforcement actions. This catalyst also refers to the broader context of government supervision in other policy areas, where crime risks can be hidden in, for example, privatisation, self-regulation, certificates and risk assessments.
Types of Unintentional Government Facilitation
The researchers distinguish three types of unintentional government facilitation:
- A first type is when a certain policy or approach leads to shifts towards other phenomena (such as a ban on
- some goods and services), other locations (e.g. other ports) or other policy areas (waterbed effect). This in itself need not be a facilitator as long as such a shift is anticipated as well as possible. According to the researchers, however, anticipation, learning and reflection do not always happen. The result is that the government loses sight of the phenomenon and sometimes even assumes that the problem has disappeared so that capacity is deployed elsewhere, and the accumulated expertise and institutional knowledge may also be lost.
- A second type concerns the conscious weighing of interests within the (organised drug) crime policy and between policy areas such as security, economy, housing or health. In this consideration, other interests can be given a higher priority than the prevention of certain risks of (organised drug) crime.
- A third type is when the policy is made without considering the criminogenic effects. This could include privatizing or liberalizing specific markets without monitoring any crime risks.
An important comment that the researchers make about these three types of government facilitation is that it proved difficult in the study to relate government action and policy directly to concrete examples of organized drug crime. For example, interviewees from the private sector did have examples of unintentional facilitation of organized crime. Still, they found it more challenging to interpret the role of the government in this and to indicate which factors contributed to this. Scientists and public sector interviewees were often able to explain how government action creates opportunities or creates blind spots for an organized drug crime. However, it was not always clear whether those opportunities – however plausible they may be according to the researchers – were realized and whether those blind spots led to a clouded view of and, therefore, a reduced approach to organized drug crime.
Preventing and combating unintentional government facilitation
Interviewees largely believe that no new policy needs to be developed to prevent or counter inadvertent government facilitation of organized drug crime. They believe that (much) better use should be made of existing possibilities. Better and more systematic thinking is needed, especially at the front, about the potential policy risks. Moreover, interviewees emphasized the importance of shaping this across different policy areas.
The researchers arrive at a number of recommendations to the government at various levels of government (national, provincial and municipal), which are listed here in a general sense (these are further elaborated in the report):
- Entering into a discussion about the fundamental principles of Dutch drug policy, in which there is room to put all the different scenarios with regard to the approach to organized drug crime on the table;
- Setting up structures that can better enable the government to combat organized drug crime;
- Designing ways to consider the criminogenic and possible displacement effects of that policy when developing and implementing policy, both in the policy development phase and during policy implementation.
Afsluitend
Tot slot, reflecterend op het verloop van het onderzoek, adresseren de onderzoekers twee onderwerpen die wat hen betreft nader aandacht vragen. De voorgaande analyse maakt duidelijk dat de respondenten
vooral wezen op institutionele barrières en meer systemische factoren die maken dat de overheid niet in staat is om een vuist te maken tegen de georganiseerde drugscriminaliteit en er soms zelfs (onbedoeld) gelegenheden voor creëert. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de beperkte mogelijkheden om informatie uit te wisselen, een gebrek aan durf en leiderschap om het beleid op andere leest te schoeien, over-organisatie en fragmentatie in hoe de overheid georganiseerd is, verschillende organisatorische belangen die prevaleren boven een effectieve aanpak van misdaad, een zekere hijgerigheid en korte termijnbeleid (korte cycli).
In de interviews bemerkten de auteurs een zekere murwheid en pessimisme in hoe men naar de toekomst kijkt en in het bijzonder naar het vermogen van de overheid om dingen anders te organiseren. In hoofdstuk vier werd het leer- en reflecteervermogen van de overheid al als een van de oorzaken van overheidsfacilitering benoemd. Terugblikkend op het onderzoek valt op dat de bevindingen geenszins nieuw zijn. Sterker, er zijn nu enkele onderzoeken op rij verschenen die aangeven dat deze bevindingen – alhoewel niet als overheidsfacilitering geduid – toch zeker al twee decennia te beluisteren zijn (Abraham et al., 2021; Nelen et al., 2021; 2023). De vraag is hoe die institutionele barrières te slechten.
Maar het roept ook de vraag op wat dat betekent of zou moeten betekenen voor wetenschappelijk onderzoek naar dit thema. Hoewel we over het algemeen een grote bereidheid hebben gezien onder de respondenten om aan het onderzoek deel te nemen, merkten vrijwel alle betrokkenen in het veld (en zelfs enkele buitenlandse collega-wetenschappers) op dat dit het zoveelste onderzoek was in relatief korte tijd over de aanpak van georganiseerde criminaliteit waaraan ze gevraagd werden een bijdrage te leveren. Een zekere onderzoeks-moeheid valt in het veld niet te ontkennen. Dat roept de vraag op of niet ook het wetenschappelijk onderzoek naar deze thematiek anders vormgegeven zou moeten worden en in elk geval nog meer dan nu het geval is, zou kunnen worden gestroomlijnd. Het valt immers niet te ontkennen dat de afgelopen jaren een hausse aan evaluaties, onderzoeken en adviezen is verschenen waarin in grote lijnen min of meer vergelijkbare conclusies te vinden zijn.
Ten slotte doen de auteurs de suggestie om na te denken over een onafhankelijk gremium waar de criminaliteitsrisico’s van nieuw en bestaand beleid in kaart kunnen worden gebracht en kunnen worden gemonitord. Dat zou wellicht ook een plek kunnen zijn om evaluatieonderzoek naar drugs gerelateerde georganiseerde criminaliteit beter af te stemmen. In de wetenschappelijke literatuur staat een dergelijk voorstel bekend als zogenaamde ´Think thief of Think crime teams´.
De komende jaren kan geëxperimenteerd worden met deze zogenaamde Think Thief Teams. De samenstelling van dergelijke teams kan bestaan uit ingesloten en actieve daders, industriële ontwerpers van diensten en goederen, wetenschappers, praktijkmensen en beleidsmensen. Net als binnen de software-industrie wordt door deze teams ingeschat waar sterke en zwakke plekken zitten in de beveiliging van goederen en diensten. Tevens kan getoetst worden of beleid- en preventiemaatregelen vanuit de optiek van (potentiële) daders als effectief of criminaliteit bevorderend (lees criminogeen) kan worden beoordeeld. Een dergelijke innovatie is tot op heden nog niet praktisch uitgevoerd. Deze toetsing staat ook bekend als Crime proofing en heeft betrekking op het toetsen van beleidsvoornemens en nieuwe wet- en regelgeving op criminogene en preventieve effecten. In dit kader is een meer systematische benadering vanuit het ministerie van Justitie & Veiligheid gewenst. Ik zou zeggen vooral doen!