Inleiding en context

Beste ´kennisparelontvangers´, het is vandaag dinsdag 30 januari 2024. Ik begin met een zonnig lied om het leven te vieren: https://www.youtube.com/watch?v=cYQTL-ws6p4 Deze is voor mijn zwager Maarten die gisteren plotseling is overleden. Maar nu naar de ´kennisparel´ van vandaag, het leven gaat gelukkig altijd door. Vandaag een prima systematisch overzicht naar de effectiviteit van participatie in georganiseerde sport en het effect daarop bij jongeren die het risico lopen op risicovol gedrag waaronder criminaliteit. Eerder verstuurde ik deze ´kennisparels´ over de relatie tussen sportdeelname en delinquent gedrag, nummers 292; en 222, gratis te downloaden vanaf: https://prohic.nl/de-parels-van-jaap-de-waard/

Een aantal jaren geleden publiceerden Nederlandse onderzoekers een systematisch overzicht over de effecten van deelname aan sport in het algemeen en het voorkomen van jeugdcriminaliteit: https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4783457/ Daaruit kwam naar voren dat deelname aan sportactiviteiten onder jongeren populair is en wordt het onder jongeren vaak aangemoedigd. Veel psychosociale gezondheidswinst bij jongeren wordt toegeschreven aan sportdeelname, maar in hoeverre deze positieve invloed geldt voor het voorkomen van delinquent is zowel theoretisch als empirisch nog niet duidelijk. Er is veel controverse over de vraag of sportdeelname moet worden gezien als een beschermende of een risicofactor voor de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit. Een multi-level meta-analyse van 51 gepubliceerde en ongepubliceerde studies, met 48 onafhankelijke steekproeven met 431 effectgroottes en N = 132.366 adolescenten, werd uitgevoerd om de relatie tussen sportdeelname en het voorkomen van jeugdcriminaliteit en mogelijke modererende factoren van deze associatie te onderzoeken. De resultaten toonden aan dat er geen algemeen significant verband is tussen sportdeelname en het reduceren van jeugdcriminaliteit, wat erop wijst dat adolescente sporters niet meer of minder delinquent zijn dan niet-sporters.

Wat voor inzichten zijn er inmiddels bijgekomen sinds die publicatie? In de bijgesloten ´kennisparel´ zijn daarover de meest recente inzichten systematisch bij elkaar gezet. Ik wil niet te snel vooruit lopen op de conclusies, maar ten opzicht van bovenstaande uitkomsten is de effectiviteit van deze interventies nauwelijks toegenomen. Maar ook daar valt veel van te leren. En ik maar daar afsluitend ook nog een kritische observatie over.

Bron

Filges, Trine, Mette Verner, Else Ladekjær & Elizabeth Bengtsen (March 2024). Participation in organised sport to improve and prevent adverse developmental trajectories of at-risk youth: A systematic review. Campbell Systematic Reviews, vol. 20, no. 1, March, pp. 1-31. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/cl2.1381

Summary

Healthy after-school activities such as participation in organised sports have been shown to serve as important resources for reducing school failure and other problem/high-risk behaviour. It remains to be established to what extent organised sports participation has positive impacts on young people in unstable life circumstances. What are the effects of organised sport on risk behaviour, and personal, emotional and social skills of young people, who either have experienced or are at risk of experiencing an adverse outcome?

The database searches were carried out in March 2023 and other sources were searched in May 2023. We searched to identify both published and unpublished literature. The intervention was participation in leisure time and organised sport. Young people between 6 and 18 years of age, who either have experienced or are at risk of experiencing an adverse outcome were eligible. Primary outcomes were problem/high-risk behaviour and secondary outcomes social and emotional outcomes. Studies that used a control group were eligible for. Studies that utilised qualitative approaches were not.

The number of potentially relevant studies was 43,716. Thirteen studies met the inclusion criteria. Only seven studies could be used in the data synthesis. Five studies were judged to have a critical risk of bias and were excluded from the meta-analysis. One study did not report data that enabled the calculation of effect sizes and standard errors. Meta-analyses were conducted on each conceptual outcome separately. All analyses were inverse variance weighted using random effects statistical models. Two studies were from Canada, one from Australia, and the remaining from the USA. The time span of the interventions was 23 years, from 1995 to 2018. The median number of participants analysed was 316, and the median number of controls was 452. A number of primary outcomes were reported but each in a single study only. Concerning secondary outcomes, two studies reported the effect on overall psychosocial adjustment at post-intervention. The standardised mean difference was 0.70 (95% CI 0.28–1.11). There was a small amount of heterogeneity. Three studies reported depressive symptoms at 0–3 years follow-up. The standardised mean difference was 0.02 (95% CI −0.01 to 0.06). There was no heterogeneity between the three studies. In addition, a number of other secondary outcomes were reported in a single study only.

There were too few studies included in the meta-analyses in order for us to draw any conclusion. The dominance of Northern America clearly limits the generalisability of the findings. The majority of the studies were not considered to be of overall high quality and the process of excluding studies with critical risk of bias from the meta-analysis applied in this review left us with only 7 of a total of 13 possible studies to synthesise. Further, because too few studies reported results on the same type of outcome, at most three studies could be combined in a particular meta-analysis and no meta-analysis could be performed on any of the primary outcomes.

Afsluitend

Specifieke sportprogramma’s gericht op een positieve ontwikkeling van jongeren en het voorkomen van criminaliteit worden vaak uitgevoerd, ook in Nederland. Ze worden vooral gebruikt in de context van preventieprogramma’s tegen jeugdcriminaliteit aangezien ze een belangrijk onderdeel vormen in het leven van jongeren en een grote aantrekkingskracht hebben op die jongeren. Ook zijn sportprogramma’s vaak relatief goedkoop en eenvoudig uit te voeren en daardoor breed toegankelijk. Bovendien heeft onderzoek naar criminele loopbanen aangetoond dat er een toename is van delinquent en antisociaal gedrag tijdens de adolescentie. Dat onderstreept extra het belang van preventie tijdens deze levensfase.

In het kader van de aanpak van jeugdcriminaliteit en de rol van de sportwereld kan dus ook binnen de Nederlandse situatie geleerd worden van bijgesloten ´kennisparel´. We zien deze aanpak ook in Nederland toegepast om bijvoorbeeld jongeren te weerhouden om via rekruteringsmethoden in de ´logistiek van de georganiseerde misdaad´ terecht te komen. Uit bijgesloten ´kennisparel´ blijkt echter het bewijsmateriaal (de evidentie) over deelname aan georganiseerde sport op het gebied van risicogedrag en persoonlijke, emotionele en sociale vaardigheden van jongeren niet als succesvol kan worden beoordeeld omdat er te weinig studies beschikbaar zijn om het omgekeerde te bewijzen.

Hierbij wil ik toch de volgende kanttekening plaatsen. Uit deze eerder verstuurde ´kennisparel´: https://prohic.nl/2021/11/12/292-12-november-2021-do-sports-programs-prevent-crime-and-reduce-reoffending-a-systematic-review-and-meta-analysis-on-the-effectiveness-of-sports-programs/ blijkt het volgende. Ondanks beperkingen, die voornamelijk te wijten zijn aan te weinig degelijke primaire onderzoeken en de bijbehorende risico’s van een zekere bias, suggereren bijgesloten bevindingen dat sportprogramma’s criminaliteit en delinquentie kunnen voorkomen en recidive kunnen verminderen. De programma’s lieten ook significante effecten zien op indirecte of mediërende psychologische factoren die ten grondslag liggen aan delinquentie, zoals psychisch welbevinden.

En dan ga je toch wat twijfelen aan de uitkomst van de bijgesloten ´kennisparel´ van vandaag. Zeker bij nadere bestudering van de gebruikte bronnen. Wat blijkt namelijk? De auteurs hebben bovenvermelde ´kennisparel´ niet meegenomen in de analyse. En dat lijkt mij in ieder geval een omissie.