Inleiding en context
Goede morgen allemaal, het is vandaag 16 maart 2021. Een wat vreemd jubileum vanwege het feit dat veel (justitie)werknemers vandaag precies een jaar gelden met het thuiswerken begonnen. Deze buitengewone omstandigheid is voor veel mensen het nieuwe normaal geworden. Afijn, laten we hopen op betere tijden. Vandaag een systematische review over de effectiviteit van door de rechtbank opgelegde behandeling om een einde te maken aan huiselijk geweld. De wereldgezondheid organisatie (World Health Organization) oordeelt dat huiselijk geweld de meest voorkomende vorm van geweld tegen vrouwen is. Trouwens, geïnteresseerde lezers in de omvang van huiselijk geweld in Nederland worden verwezen naar: https://prohic.nl/2020/12/23/142-23-december-2020-prevalentiemonitor-huiselijk-geweld-en-seksueel-geweld-2020/ Vrouwen die worden blootgesteld aan huiselijk geweld lopen vaak ernstig geestelijk en lichamelijk letsel op. Bovendien kan dit geweld een aantal negatieve gevolgen hebben voor de kinderen in de thuissituatie. Er is dan ook een grote vraag naar programma’s die huiselijk geweld en eventuele recidive kunnen voorkomen.
In pogingen om huiselijk geweld uit te bannen, is het een wijdverbreide praktijk geworden in de VS en verschillende Europese landen om de gewelddadige partner te veroordelen tot een door de rechtbank opgelegd behandelprogramma. Dit kan onderdeel zijn van de vereisten van een voorwaardelijke invrijheidsstelling of een voorwaardelijke veroordeling. De behandeling bestaat vaak uit groepssessies met dialoog en therapie om daders te leren verantwoordelijkheid te nemen voor hun gewelddadige acties, om te leren omgaan met hun agressie en uiteindelijk hun gedrag te veranderen. Het doel is om herhaling van huiselijk geweld te voorkomen.
De bijgesloten review heeft het effect onderzocht van de verschillende behandelingsprogramma´s om gewelddadig partnergeweld te voorkomen. De onderzoekers hebben 11 hoog kwalitatieve onderzoeken bekeken of door de rechtbank voorgeschreven behandelingen daadwerkelijk werkzaam zijn. De conclusie is dat het huidige bewijs twijfels doet rijzen over de effectiviteit van door de rechtbank opgelegde behandeling bij het verminderen van de kans op herhaald huiselijk geweld. Onderstaande samenvatting geeft dit oordeel systematisch weer.
Bron
Wilson, David B., Lynette Veder & Ajima Olaghere (March 2021). Court‐mandated interventions for individuals convicted of domestic violence: An updated Campbell systematic review. Campbell Systematic Reviews, vol. 17, no. 1, March, pp. 1-23. https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/cl2.1151
Summary
Survey research and analysis of police records, hospital emergency rooms, and women’s shelters have clearly established the severity of the intimate partner violence problem and the need to find programs to address this issue. Roughly 1 in 4 women in an intimate relationship is a victim of intimate partner violence. Court‐mandated batterer intervention programs (BIPs) have been implemented throughout the United States as a leading method to address this problem. These programs are also now implemented in Canada and Europe. These programs emerged from the women’s shelter movement leading to programs with a strong feminist orientation, such as the Duluth Model. The programs that were developed were group‐based and relied on psychoeducational methods. Their aim was to get men to take responsibility for their sexist beliefs and stop abusing their partners by teaching them alternative responses for handling their anger. More recent programs draw from cognitive‐behavioral therapeutic principles or a mix of the latter with feminist components as well.
The objective of this review was to determine if court‐mandated group‐based BIPs are effective at reducing intimate partner violence among male batterers. The review summarizes the evidence from 11 high‐quality studies, including four randomized controlled trials and eight quasi‐experimental comparison group studies. Eight studies were conducted in the United States, two in Canada and one in Australia.
The studies we included do not support the effectiveness of court‐mandated BIPs. There are two important caveats. First, there is not enough evidence to draw a strong conclusion that these programs do not work. The evidence is insufficient to conclude that they do work. Second, there is a new generation of these programs that have incorporated new elements, such as motivational interviewing. Meta‐analyses have established that motivational interviewing improves in‐program outcomes, such as attendance and other indicators of compliance, but there is insufficient evidence to establish whether these newer generation programs reduce postprogram intimate partner violence. The classic BIP that relied solely on a feminist framework, a cognitive‐behavioral model, or a mix of the two, is unlikely to provide a meaningful solution to the problem of intimate partner violence. New programs and/or entirely new approaches to this important social problem should be explored.
The findings from this meta‐analysis combined with the caveats above raise questions as to the value of these programs. While additional research is needed, the meta‐analysis suggests that court‐mandated treatment to group‐based programs for misdemeanor intimate partner violence offenders is unlikely to reduce assaultive behaviors. While we cannot definitively conclude that these programs don’t work, the pattern of evidence is inconsistent with what we would expect if they produced meaningful reductions in repeat offending across natural program variations and settings. Intervening in the lives of others is a risky business, particularly when the individuals participating in the social intervention are mandated by a court of law to do so. As such, it is incumbent upon us to ensure that we are not inadvertently making things worse for those we are seeking to help. At this point the existing evidence cannot ensure that these programs are, in fact, helpful and not harmful.
Afsluitend
De bevindingen doen dus twijfels rijzen over de effectiviteit van door de rechtbank opgelegde interventieprogramma’s voor het tegen gaan van huiselijk geweld. De bevindingen van deze meta-analyse roepen vragen op over de effectiviteit van deze programma’s. Hoewel aanvullend onderzoek nodig is, biedt de meta-analyse geen sterke ondersteuning dat een door de rechtbank opgelegde behandeling van daders van huiselijk geweld de kans op recidive doet verminderen. De implicatie die uit deze synthese voortkomt is dat aanvullende experimenten moeten worden uitgevoerd om de effectiviteit van door de rechtbank opgelegde interventieprogramma’s voor huiselijk geweld empirische te kunnen bepalen. Hoewel de uitkomsten teleurstellend zijn valt er genoeg van te leren om toekomstige programma´s anders aan te pakken waarbij effectevaluaties onmisbaar zijn.