Inleiding en context

Goede morgen allemaal, het is vandaag dinsdag 27 juli 2021. De tweede COVID-19 zomer is al aardig op weg. Het goede nieuws is dat, op basis van de vele afwezigheidsmeldingen, veel collega´s blijkbaar van een welverdiende vakantie genieten. De teugels voor buitenlandse vakanties zijn gisteren ook wat los gelaten, ik zou zeggen geniet er allemaal van. Het blijkt ook dat nog heel wat mensen aan het werk zijn op het brede terrein van criminaliteit en rechtshandhaving. Daarom toch maar weer een recente ´kennisparel´ in jullie mailbox. Vandaag een systematic review naar de afschrikwekkende werking van strafrechtelijke sancties opgelegd naar aanleiding van het plegen van huiselijk geweld. Eerder verstuurde ik een ´kennisparel´ over afschrikking / strafdreiging in het algemeen: https://prohic.nl/2020/06/02/2-juni-2020-deterrence-in-the-twenty-first-century/ Samenvattend (met dank aan oud-collega Bert Berghuis) kwam dat op het volgende neer:

Een klassieke gedachte in het strafrecht is dat straffen er toe dienen dat men uit vrees voor bestraffing nalaat delicten te plegen (algemene afschrikking / of generale preventie) of dat opnieuw zal doen (speciale afschrikking / preventie). Volgens de ideeën van Césare Beccaria en Jeremy Bentham in de 17de respectievelijk 18de eeuw, zou die vrees een sterker effect hebben naarmate die straf met meer zekerheid volgt, sneller wordt toegediend en passend maar voldoende zwaar van karakter is. Sindsdien heeft de afschrikkingstheorie een belangrijke plaats gekregen en behouden in het denken over het nut van straffen. Zo kreeg dit een nieuwe impuls door de economische benadering van Gary S. Becker in 1968 , die er van uitgaat dat een potentiële crimineel afziet van zijn criminele daad als de te verwachten opbrengst niet opweegt tegen de te verwachten straf.  

Ook in het strafrechtelijk beleid blijkt er een groot geloof in de afschrikkende werking van bestraffing. Het ‘harder aanpakken’ lijkt een permanente reflex bij allerlei ongewenst gedrag, zoals wanneer het gaat om verkeersovertredingen (‘verkeershufters’), om agressie tegen werknemers met een publieke taak, of meer in het algemeen als favoriete repressieve benadering van criminaliteit vooral aan de rechterzijde van het politieke spectrum. Maar hoe zit het nu met het wetenschappelijk bewijs voor deze gedachte? Er lijkt een grote verwarring te bestaan: soms meent men dat strenger straffen wel degelijk helpt, anderen zien daar niets in, weer anderen denken dat een grotere pakkans wel afschrikkend werkt maar hogere straffen niet.

Op basis van een aantal conclusies kan gesteld worden dat verhoging van de strafdreiging (veelal gevangenisstraf) in den brede geen of slechts een zwak effect zal sorteren. Meer toegespitste inspanningen, gericht op specifieke delicten en doelgroepen, kunnen echter wel degelijk bijdragen aan afschrikking. Dan zal de subjectieve strafkans het gedrag kunnen beïnvloeden, met name als de strafdreiging zich opdringt aan de potentiële pleger door de combinatie van een gerede kans op snelle, zekere en serieuze negatieve consequenties die kunnen worden toegepast bij het plegen van delicten. Maar hoe zit het met de afschrikkende werking van strafrechtelijke sancties, o.a. opsluiting, bij plegers van huiselijk geweld? Op naar bijgesloten ´kennisparel´ om daar het antwoord op te krijgen.  

Bron

The Specific Deterrent Effects of Criminal Sanctions for Intimate Partner Violence: A meta-analysis. Journal of Criminal Law & Criminology, vol. 11, no. 1, pp. 227-274. https://scholarlycommons.law.northwestern.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=7694&context=jclc

Summary

A dozen systematic reviews published since 1978 have sought to clarify the complexities of deterrence theory. These reviews emphasize the general deterrent effects of police presence, arrest, and incarceration on rates of homicide and other serious crimes, such as assault, rape, and burglary. These reviews provide less attention to specific deterrence processes and to the deterrent impacts of intermediate sanctions, such as prosecution or conviction; none of these reviews incorporate any of the research on criminal sanctions for intimate partner violence. To address these limitations, this research uses meta-analytic methods to assess the specific deterrent effects of three post-arrest criminal sanctions—prosecution, conviction, and incarceration—for one offense type—intimate partner violence. Based upon 57 studies that reported 237 tests of specific deterrence theory, the effects of sanctions varied: there is a marginal deterrent effect for prosecution, no effect for conviction, and a large escalation effect among incarcerated offenders. In addition, deterrent effects in the available research are stronger in tests that use more rigorous research designs, that measure repeat offending using victim interviews instead of official records, and that use new offenses against the same victim—not new arrests or new convictions against any victim—as the criteria for repeat offending.

This research was motivated by the inattention to intimate partner violence and to sanctions other than arrest or imprisonment in existing reviews of deterrence research. The findings presented here demonstrate that those reviews have ignored a large body of research that reveals real differences in the size and direction of the deterrent effects that different criminal sanctions have on intimate partner violence. Future research on deterrence might benefit from incorporating Durlauf and Nagin’s suggestion that deterrent effects might vary by different types of sanctions and for a variety of offense types. At the present time, several federal programs promote the use of more prosecution, conviction, and incarceration for intimate partner violence. The evidence from this research is that there is more—not less—violence against intimate partners when prosecution and conviction are followed by incarceration. These findings provide systematic evidence against the use of incarceration for this offense; however, we appreciate the concerns that no one study, even a review of many studies like our meta-analyses, will likely produce sufficient knowledge to formulate new policies by itself. Nevertheless, the potential harm associated with incarceration cannot be ignored, and those who advocate for more frequent and more severe post arrest sanctions must either develop alternatives to incarceration or identify other rationales that provide sufficiently large social benefits to outweigh the increased frequency of violence associated with the use of incarceration for intimate partner violence.

Afsluitend

Op dit moment zien we internationaal dat beleidsmakers het gebruik promoten van meer vervolging, veroordeling en opsluiting voor partnergeweld / huiselijk geweld. Het bewijs uit dit onderzoek is dat er meer – niet minder – geweld is tegen partners wanneer vervolging en veroordeling wordt gevolgd door opsluiting. Deze bevindingen levert systematisch bewijs tegen het gebruik van opsluiting voor dit misdrijf. De auteurs merken echter op dat geen enkele studie, zelfs een overzicht van vele studies zoals bijgesloten meta-analyses, waarschijnlijk voldoende kennis zal opleveren om zelf nieuw beleid te formuleren. Desalniettemin kan de potentiële schade die met opsluiting gepaard gaat niet worden genegeerd. Degenen die pleiten voor frequentere en zwaardere sancties na arrestatie voor huiselijk geweld, moeten ofwel alternatieven voor opsluiting ontwikkelen of andere redenen bedenken die voldoende grote sociale voordelen opleveren om op te wegen tegen de toegenomen frequentie van geweld in verband met het gebruik van opsluiting voor partnergeweld. En dat is een rake en heldere conclusie. Ook kennis om te gebruiken voor het Nederlandse beleid op dit terrein.