Inleiding
Goede morgen allemaal op deze woensdag 11 december 2024. Ik begin met een mooi liedje: https://www.youtube.com/watch?v=XXq5VvYAI1Q Beter wordt het niet. Maar nu naar de vers van de pers bijgesloten ´kennisparel´ van vandaag. Dat is opnieuw een prima secundaire analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op data uit de Veiligheidsmonitor: https://prohic.nl/2024/03/01/674-1-maart-2024-veiligheidsmonitor-2023/ Dit keer over slachtofferschap en veiligheidsbeleving van LHBTQIA personen.
LHBTQIA staat voor lesbisch, homoseksueel, bi-plus, transgender, queer, intersekse en aseksueel. Bijna 1 op 5 personen in Nederland is LHBTQIA. De meeste mensen zijn dus cisgender, heteroseksueel en niet intersekse. Dit betekent dat LHBTQIA personen een minderheidsgroep vormen, wat gepaard gaat met stigma’s en vooroordelen. Internationaal onderzoek suggereert dat zulke stigma’s zich kunnen vertalen naar geweld: zo zijn personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie relatief vaak slachtoffer van geweld, net als transgender personen. Ook uit Nederlands onderzoek blijkt dat deze groepen kwetsbaarder zijn voor deze vormen van criminaliteit. Zijn LHBTQIA personen vaker slachtoffer van criminaliteit dan niet-LHBTQIA personen? En verschillen deze groepen in de mate waarin ze zich onveilig voelen? Cijfers uit de Veiligheidsmonitor 2023 geven hier inzicht in.
Uit Europees onderzoek blijkt dat ongeveer 1 op 3 LHBTQIA personen bepaalde locaties vermijdt uit angst om er slachtoffer te worden van geweld. Bovendien toonde eerder CBS-onderzoek aan dat mensen met een niet-heteroseksuele oriëntatie vaker respectloos behandeld worden en zich vaker gediscrimineerd voelen dan mensen met een heteroseksuele oriëntatie. Uit bijgesloten ´kennisparel´ blijkt het volgende.
Uit cijfers van de Veiligheidsmonitor 2023 blijkt dat 25 procent van de LHBTQIApersonen van 15 jaar of ouder in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer was van traditionele criminaliteit (geweld, vermogensdelicten of vernielingen). Dat is meer dan bij niet-LHBTQIA personen (19 procent). Het verschilis het grootst bij geweldsdelicten, waaronder seksuele delicten. LHBTQIA personen werden twee keer zo vaak slachtoffer van seksueel geweld in vergelijking met niet-LHBTQIA personen. Daarnaast zijn LHBTQIA personen vaker slachtoffer van vermogensdelicten en vernielingen. Ter informatie heb ik ook het CBS persbericht van vanochtend bijgevoegd.
Bron
Kennis, Mathilde (december 2024). Slachtofferschap en veiligheidsbeleving LHBTQIA personen. CBS Statistische Trends, 11 december, pp. 1-16. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2024/slachtofferschap-en-veiligheidsbeleving-lhbtqia-personen
Summary
This article answers the following research questions:
- 1.Differences LGBTQIA persons from non-LGBTQIA persons in victimisation of traditional crime, and the emotional,
- physical and financial consequences?
- 2. Who are the perpetrators of violent crimes against LGBTQIA persons, and are they often acquaintances? In which locations does this violence happen?
- 3. Do LGBTQIA victims and non-LGBTQIA victims of traditional crime differ in their willingness to report?
- 4. Do LGBTQIA persons differ from non-LHBTQIA persons in victimisation of online crime and the emotional and financial
- consequences of this?
- 5. Are LGBTQIA individuals more likely to feel unsafe (in general and in their own neighbourhood) than non-LGBTQIA individuals? Do the
- groups in how high they rate their likelihood of victimisation?
Among all LGBTQIA persons, those with non-binary/genderqueer identities (they do not identify exclusively as male or female) are the most frequent victims of traditional crime. For instance, 24 per cent of them were victims of one or more violent crimes in 2023. Bi-plus women (women who are attracted to more than one gender) and gay men are also relatively frequent victims of violence, at 13 and 10 per cent respectively.
Among LGBTQIA persons victimised by traditional crime, a higher proportion experienced negative consequences than non-LHBTQIA victims. For instance, 32 per cent of LGBTQIA victims experienced emotional, financial or physical consequences, compared to 25 per cent of non-LHBTQIA victims. The difference is greatest for emotional consequences: these were experienced by 26 per cent of LGBTQIA victims, compared to 20 per cent of non-LHBTQIA victims.
Of LGBTQIA persons aged 15 years or older, 42 per cent reported feeling unsafe in general on occasion, and 18 per cent experienced this feeling on occasion in their own neighbourhood. These percentages are also higher than for the rest of the population, where 34 and 14 per cent respectively reported this. In addition, LGBTQIA persons are more likely to be afraid of being victimised, and rate their likelihood of becoming a victim of assault, for example, higher than non-LHBTQIA persons.
LGBTQIA persons in the Security Monitor sample differed from non-LHBTQIA persons on a number of background characteristics. For instance, the LGBTQIA group tended to be younger, lived more often in urban areas, had a different level of education and were more often born abroad. As these characteristics are also related to victimisation and perceptions of safety, this was always controlled for when making comparisons between LGBTQIA individuals and non-LHBTQIA individuals. We describe differences between LGBTQIA persons and non-LHBTQIA persons in this article only when those differences remained statistically significant after this control.
Afsluitend
Tja, opnieuw een bewijs dat wij in Nederland voorop lopen binnen Europa en daarbuiten waar het om dergelijke analyses gaat zoals hierboven beschreven. Ik ken geen andere bron waarin zo gedetailleerd het crimineel slachtofferschap en de veiligheidsbeleving van LHBTQIA personen is beschreven. Het huidige onderzoek is in Nederland het eerste dat op deze grote schaal slachtofferschap en veiligheidsbeleving van LHBTQIA personen in Nederland in kaart brengt. Hoewel het onderzoek enkele belangrijke sterktes heeft, zoals de steekproefgrootte en de opzet van de weging, zijn er uiteraard ook beperkingen die in acht genomen moeten worden. Zo kunnen er selectie-effecten zijn waarbij LHBTQIA personen die slachtoffer zijn geworden van geweld of criminaliteit zich graag willen laten horen, en zich meer aangesproken voelen om deel te nemen aan de Veiligheidsmonitor. Dit kan natuurlijk ook spelen bij niet-LHBTQIA slachtoffers, maar LHBTQIA personen zijn zich mogelijk meer bewust van hun kwetsbare positie. Daarnaast zijn de resultaten gebaseerd op zelfrapportage en kunnen dus onderhevig zijn aan bijvoorbeeld geheugeneffecten.
Wat betreft toekomstig onderzoek is het in eerste instantie interessant om te onderzoeken hoe de cijfers beschreven in dit artikel zich door de tijd heen ontwikkelen. Neemt geweld tegen LHBTQIA personen toe of af, of blijven de cijfers stabiel? Daarnaast is online criminaliteit in dit artikel relatief summier beschreven, maar zijn er nog onbeantwoorde vragen over bijvoorbeeld de daders van online criminaliteit en de aangiftebereidheid van slachtoffers hierover. Hetzelfde geldt voor veiligheidsbeleving: LHBTQIA personen voelen zich minder veilig en schatten hun kans om slachtoffer te worden groter in, maar hoe vertaalt dit zich bijvoorbeeld naar vermijdingsgedrag? Is er een verband tussen deze onveiligheidsgevoelens en eerdere persoonlijke negatieve ervaringen, of generaliseren de gevoelens zich naar de hele groep? Ten slotte zou toekomstig onderzoek zich meer kunnen richten op (motieven van) de daders van criminaliteit tegen LHBTQIA personen. Kortom: nog genoeg relevante vragen om via secundaire analyses op data uit de Veiligheidsmonitor te beantwoorden.