Inleiding en context
Hallo allemaal, het is vandaag woensdag 20 maart 2024. Ik begin met een ´cocaïneliedje´ in het kader van bijgesloten ´kennisparel´ van vandaag: https://www.youtube.com/watch?v=AXphJS1HQmc Vandaag als ´kennisparel´ een recent verschenen rapport van RAND Corporation: https://www.rand.org/randeurope.html over druggerelateerde corruptie in de haven van Rotterdam en Schiphol. Het omkopen van medewerkers van publieke instanties met verantwoordelijkheid voor toezicht, opsporing en handhaving komt naar voren als risico met de grootste potentiële impact in een onderzoek naar druggerelateerde corruptie op Schiphol en de Rotterdamse haven. Ook corruptie via het wegkijken of het faciliteren van corrumperend gedrag kan bij beide mainports een grote impact hebben.
In het onderzoek hebben experts gekeken naar welke druggerelateerde corruptiedreigingen er zijn en wat hun impact zou kunnen zijn. Ook zijn zij nagegaan in hoeverre bestaande beleidsinstrumenten de weerbaarheid tegen deze dreigingen vergroot en welke risico’s er dan overblijven. Tenslotte is bekeken welke aanvullende beleidsinstrumenten een wezenlijke bijdrage zouden kunnen leveren aan verdere preventie of repressie van corruptie op Schiphol en in de Rotterdamse haven.
Bij Schiphol zou het dan gaan om medewerkers die kennis hebben van de kwetsbaarheden in de rechtshandhavingsketen. Bij de Rotterdamse haven gaat het ook om medewerkers van de verschillende organisaties betrokken bij toezicht, handhaving, opsporing en regelgeving. Uit eerder onderzoek bleek ook al dat omkoping van ambtenaren een grote impact heeft. Er is dan ook al veel beleid ontwikkeld om dergelijke ambtelijke corruptie te voorkomen, beperken en terug te dringen. Experts schatten dit beleid als redelijk effectief in en oordelen dat de mainports dan ook al relatief weerbaar zijn voor deze corruptiedreiging.
Het wegkijken of faciliteren van corrumperend gedrag zou bij Schiphol zichtbaar zijn via ongeschreven gedragsregels van de werkvloer in de bagagekelders, zoals een zwijgcode, die soms met harde hand wordt gehandhaafd. In de haven van Rotterdam is er volgens de deskundigen in de gehele logistieke keten van met name de containerterminals een beperkte bereidheid om personen op corrupt gedrag aan te spreken en/of om dit te rapporteren. Daarnaast is Schiphol relatief kwetsbaar voor corruptie door omkoping van personen die hun netwerk gebruiken om mensen te positioneren in de logistieke keten, door RAND aangeduid als makelaars. Bij Rotterdam blijken medewerkers die betrokken zijn bij het transport naar het achterland gevoelig voor corruptie via chantage. Omdat dit buiten de invloedssfeer van de havenautoriteiten plaatsvindt, is er ook lastig beleid tegen te ontwikkelen en is dus sprake van een relatief lage weerbaarheid.
Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in anti-corruptiebeleid op Schiphol en in Rotterdam. Dit heeft bijgedragen aan het weerbaarder maken van de luchthaven en de haven tegen de geïdentificeerde corruptierisico’s. Niettemin benoemen deskundigen enkele mogelijkheden voor het versterken van de weerbaarheid van beide mainports tegen corruptie. Voor Schiphol zou dat kunnen bestaan uit effectievere informatie-uitwisseling tussen publieke en private partijen over voorvallen met bepaalde personen. Daardoor kan sneller actie worden ondernomen met betrekking tot de (geldigheid van de) toegangspas.
Ten aanzien van Rotterdam stelden sommige deskundigen voor om financiële ondersteuning te geven aan havenmedewerkers in de lagere salarisschalen. De meest kwetsbare medewerkers zouden dan minder vatbaar worden voor omkoping.
Bron
Zürcher, Emma, Mafalda Pardal, Iris Leussink & Stijn Hoorens (2024). Druggerelateerde corruptie op Schiphol en in de Rotterdamse haven: Een analyse van corruptiedreigingen, impact en beleidsinstrumenten op basis van de methodologie voor National Risk Assessment. Santa Monica, California & Cambridge, United Kingdom: RAND Corporation, 202 pp. https://www.rand.org/pubs/research_reports/RRA2870-1.html
Samenvatting
RAND Europe heeft in 2022 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de opdracht gekregen om een onderzoek uit te voeren naar druggerelateerde ambtelijke en niet-ambtelijke corruptiedreigingen op de luchthaven Schiphol en in de haven van Rotterdam. In de afgelopen jaren is de aandacht voor het risico van corruptie in de Rotterdamse haven en op de luchthaven van Schiphol toegenomen, met name door berichtgeving over corruptiezaken in deze mainports. Hoewel het bewustzijn van dit probleem heeft geresulteerd in investeringen in de aanpak van corruptie, blijft dit een uiterst complex probleem dat lastig in kaart te brengen is en een integrale aanpak vergt. Gezien de recente aandacht voor corruptie in de havens van Rotterdam en Schiphol, en de zorg dat er geen totaalbeeld bestaat van corruptierisico’s en van beschikbare beleidsmiddelen om deze dreiging tegen te gaan, verzocht de Tweede Kamer de regering om een nieuw en onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op te zetten naar de mogelijke kwetsbaarheden in het integriteitsbeleid van organisaties betrokken bij toezicht, handhaving, opsporing en regelgeving/vergunningverlening (THOR) in de twee mainports.
Aangezien eerdere pogingen om met behulp van analyse van rechtspraakdossiers en interviews zicht te krijgen op de kwetsbaarheden van THOR-organisaties voor beïnvloeding door de georganiseerde criminaliteit niet succesvol zijn gebleken, biedt de methodiek gebaseerd op expert judgement mogelijk perspectief. Daarom is een methodologie toegepast die is gebaseerd op de methodiek voor nationale risicobeoordelingen of National Risk Assessment (NRA). Hierbij wordt een gestructureerd proces doorlopen met een groep deskundigen met als doel kwetsbaarheden en dreigingen inzichtelijk te maken, zonder dat daarbij de nadruk ligt op individuele casussen.
Ten eerste beoogde deze studie door de toepassing van genoemde methodiek de volgende doelstellingen te bereiken: a) het contextualiseren van potentiële kenmerken van de mainports die deze kwetsbaar kunnen
maken voor corruptie; b) het identificeren van de grootste risico’s voor elke haven; c) het inschatten van de potentiële impact van deze risico’s en het ontwikkelen van beleid om corruptie te voorkomen en tegen te
gaan en e) de identificatie van potentiële risico’s die in de toekomst actueel kunnen worden en het onderzoeken van beleidsinstrumenten om deze toekomstige risico’s te beperken. Daarnaast beoogde het onderzoek te toetsen of de methodiek een zinvolle bijdrage kan leveren aan het in kaart brengen van mogelijke corruptiedreigingen bij de twee grootste mainports van het land.
Dit onderzoek is voornamelijk gebaseerd op de consultatie van deskundigen, aangevuld met literatuuronderzoek en interviews. Het raadplegen en integreren van de standpunten van experts met directe kennis van de mainports kan unieke inzichten verschaffen met betrekking tot de onderzoeksvragen. Deze methode heeft daarentegen ook een aantal beperkingen die moeten worden belicht. Ten eerste is het proces van expertconsultatie uitgevoerd met een redelijk beperkte groep van acht tot twintig deskundigen die betrokken waren bij het voorkomen en bestrijden van corruptie binnen de mainports, hetgeen gepaard kan gaan met potentiële blinde vlekken. Ten tweede zijn er bepaalde beperkingen met betrekking tot de manier waarop de NRA-methode in dit onderzoek is toegepast. Zo hebben we moeten constateren dat de kwantitatieve scores die werden gegeven tijdens de consultaties, werden beïnvloed door de manier waarop de corruptiedreigingen of de impactcriteria werden beschreven. Daarnaast waren de consultatieactiviteiten niet altijd even gemakkelijk toe te passen op de manier waarop de deelnemers tegen de desbetreffende kwesties aankeken. Zo is volgens de procedure de identificatie van de belangrijkste corruptierisico’s gebaseerd op het
opsommen, rangschikken en beoordelen van individuele risico’s, terwijl de deelnemers opmerkten dat in werkelijkheid vaak constructies van verschillende corruptierisico’s een rol spelen.
Een andere factor heeft betrekking op de beleidsinstrumenten. Ten eerste was het moeilijk om een volledige lijst van beleidsinstrumenten op te stellen, omdat informatie niet volledig openbaar wordt gemaakt. Ook hebben de deelnemers hun zorgen geuit over het feit dat de lijsten met beleidsinstrumenten enkel ‘externe’ instrumenten bevatten die specifiek gericht zijn op corruptie en dus de dagelijkse rol en taken van de betrokken organisaties buiten de analyse laten. Vanwege het strategische niveau waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden, werd het niet praktisch geacht om alle maatregelen op organisatieniveau te verzamelen.
Buiten deze benoemde beperkingen vormt de methodologie wel een waardevolle, gestructureerde manier om met behulp van expert judgement een risico-identificatie en -analyse uit te voeren. Daarnaast voorziet de
methode in effectieve triggers voor ervaringsdeskundigen om op constructieve wijze hun mening met de groep te delen. Hierdoor kan de NRA-methodologie worden gezien als een nuttig instrument om risico’s en beleidsinstrumenten in kaart te brengen en te prioriteren.
Afsluitend
De impact van corruptie in de publieke en private sector wordt bepaald door de frequentie en het bereik. Dat wil zeggen, corruptie in beide sectoren kan episodisch zijn (een enkele vorm van corruptie) of systemisch (een alomtegenwoordig patroon van corrupte activiteiten en praktijken in de loop van de tijd) en de effecten kunnen variëren van geïsoleerd tot verreikend van aard. Elke vorm van corruptie heeft echter ook ernstige morele gevolgen. Bovendien kunnen ook incidentele gevallen van corruptie uiteindelijk leiden tot een onethische organisatiecultuur, die kan escaleren tot systemische corruptie. Kortom, het voorkomen van corruptie is zowel beleidsmatig als in de dagelijkse uitvoering van groot belang.
De resultaten uit eerder onderzoek naar corruptie suggereren dat interventies op basis van controle en afschrikking effectief zijn bij het beteugelen van administratieve corruptie, met de volgende nuances: a) het vergroten van de kans op detectie vermindert corrupte praktijken, vooral door aangescherpte controlesystemen; b) door de strengere sancties te verhogen, wordt het aanbieden en aannemen van steekpenningen verminderd; c) meer positieve prikkels helpen om compliant of wenselijk gedrag te bevorderen. Dit soort interventies is effectiever dan organisatorische en culturele hervormingen (bijvoorbeeld bevordering van ethische codes, vergroting van de transparantie van informatie, rotatie van personeel, decentralisatie van de openbare dienst), althans op korte termijn en onder specifieke omstandigheden.
Corruptie gaat vaak hand in hand met de ontwikkeling van georganiseerde misdaad. Elke vorm van corruptie heeft echter ook ernstige morele gevolgen. Bovendien kunnen ook incidentele gevallen van corruptie uiteindelijk leiden tot een onethische organisatiecultuur, die kan escaleren tot systemische corruptie. Kortom, het voorkomen van corruptie is zowel beleidsmatig als in de dagelijkse uitvoering van groot belang. Ook om de aanpak van georganiseerde misdaad daadwerkelijk vorm te geven. Corruptie is namelijk een onmisbare schakel in de logistiek / bedrijfsvoering van georganiseerde misdaad.
De aanpak van corruptie in zijn verschillende dimensies en fenomenen blijft een ´ondergeschoven kindje´ in het huidige justitiële beleid. Wonderbaarlijk gezien de vele honderden miljoenen die in de aanpak van ´ondermijning´ (lees georganiseerde misdaad) worden gestoken. Ik heb daarom de afgelopen tijd aardig wat ´kennisparels´ over het fenomeen van corruptie verzonden met de volgende nummers: 198;217;509;511;520;527;541;553; en 591. Allemaal (gratis) te downloaden vanaf: https://prohic.nl/de-parels-van-jaap-de-waard/ Maak er vooral gebruik van.