Inleiding en context
Dinsdagochtend 8 december 2020, hopelijk een wat minder regenachtige dag dan die van gisteren. En om toch een wat zonnig gevoel te krijgen, luister hier dan eens naar: https://www.youtube.com/watch?v=TYIl6n_SRCI Vandaag een ´kritische kennisparel´ over op basis van evidentie gebaseerde justitiële behandelprogramma´s voor jeugdigen. Welke preventieprogramma´s werken? Onder welke condities? Welke generieke factoren beloven werkzaamheid? Welke problemen met implementatie doen zich voor? Hoe kun je werkzame interventie grootschalig uitvoeren? Kortom, een fors aantal vragen die ook binnen de Nederlandse aanpak van jeugdcriminaliteit relevant zijn.
De afgelopen 25 jaar is een omvangrijk aantal studies verschenen waaruit blijkt welke maatregelen en interventies effectief zijn en welke niet bij het voorkomen van en reduceren van criminaliteit, recidive en angst voor criminaliteit. In het bijzonder betreft dit zogenaamde synthesestudies of meta-evaluaties die een omvangrijke hoeveelheid onderzoeken naast elkaar zetten. Op basis van een groot aantal recent verrichte meta-evaluaties op criminologisch gebied blijkt dat er steeds vaker uitspraken kunnen worden gedaan over de (in)effectiviteit van interventies en maatregelen gericht op het tegen gaan of voorkomen van criminaliteit. In meta-evaluaties die beogen de werkzaamheid van maatregelen te bepalen wordt rekening gehouden met de methodologische nauwkeurigheid van beschikbaar onderzoek naar de mate waarin ze conclusies toelaten.
Hierbij wordt een vijfpuntschaal gehanteerd met de volgende indeling: 1 (zwakste toetsing) simpele correlatie tussen oorzaak en effect; 2 voor- en nameting zonder controlegroep; 3 voor- en nameting met controlegroep 4 voor- en nameting bij omvangrijke steekproeven bestaande uit ‘behandelde’ en ‘onbehandelde’ groepen; 5 (sterkste toetsing) willekeurige toedeling met gecontroleerde experimenten. Deze meta-evaluaties worden ook wel de ‘’pareltjes’’ binnen de criminologische wetenschap genoemd, zie voor een overzicht van deze studies: https://www.researchgate.net/publication/326177342_Wat_Werkt_Een_systematisch_overzicht_van_recent_verschenen_meta_evaluaties_synthesestudies_binnen_de_kennisdomeinen_situationele_criminaliteitspreventie_politiezorg_en_strafrechtelijke_interventies_19
Maar welke waarde kan gehecht worden aan al deze studies om grootschalig recidive en criminaliteit onder jongeren te voorkomen. Bijgesloten ´kennisparel´ geeft daar een kritisch antwoord op.
Bron
Elliott, Delbert S., Pamela R. Buckley, Denise C. Gottfredson, J. David Hawkins & Patrick H. Tolan (November 2020). Evidence‐based juvenile justice programs and practices: A critical review. Criminology & Public Policy, vol. 19, no. 4, November, pp. 1305-1328.
https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1111/1745-9133.12520
Samenvatting
There is growing critical commentary and debate about the relative effectiveness of individual program and generic practice approaches to identifying evidence‐based interventions and their impact on the operation of the juvenile justice system. The central issue is whether both of these approaches to identifying evidence‐based interventions provide a valid and reliable guide to improving juvenile justice programming and, if so, what are the relative advantages and disadvantages of each? From a public policy perspective, should we be investing more heavily in one or the other, or treating them as effective complementary approaches and encourage both? We address each of these questions and offer some suggestions for improving the effectiveness of each approach.
Intervention science is the study of the development, testing, dissemination and implementation of effective treatments and prevention models in service of at‐risk and vulnerable groups, and focuses on three basic types of interventions: programs, practices, and policies. Programs involve a coherent package of activities with defined delivery protocols, implementation manuals, training, and technical assistance that implement an identified logic model, i.e., a particular change strategy targeting identifiable risk or protective factors that are theoretically linked to a specific outcome, like recidivism. There is less consensus regarding the definition of practices, which typically involve generic types of programs or strategies that have some common elements or core components but are more flexible than manualized programs as they do not necessarily involve the same detailed package of prescribed activities that characterize programs. Policies involve formal regulations or laws that apply uniformly to general populations. Our focus in this essay is on comparing the utility of evidence‐based programs and practices for guiding juvenile justice intervention.
The generic practice approach to prevention is currently underdeveloped and has not qualified any practices as evidence‐based. Conceptual and construction problems must be addressed; the current research evidence for practices is weak. There is no experimental evidence to date that this approach has identified practices that can be scaled‐up to impact juvenile justice programming. Relatively few evidence‐based programs for adjudicated juvenile offenders currently exist, but some have been shown to work, are cost‐effective, and can be implemented at scale with fidelity. While the number of these evidence‐based programs is small, these programs’ impact on the few juvenile justice systems implementing them has been substantial, and the number of systems adopting these evidence‐based programs is accelerating. Given the history of the time it takes for effective interventions to become embedded in institutional routine practice, the impact of these interventions on juvenile justice programming is on track. What holds the greatest promise for improving the effectiveness of the juvenile justice system is more high‐quality research on promising and research‐based programs and practices that will provide the additional evidence needed to qualify them as evidence‐based interventions.
Afsluitend
Er valt dus nog heel wat (onderzoek)werk te verrichten om echt grootschalige toepassing van ´evidence-based praktijken en interventies´ te bewerkstelligen. Maar er is ook reden voor optimisme, want er bestaan zeker programma´s die blijken te werken. Het kennisdomein van werkzame interventies en maatregelen gericht op recidivepreventie bij jongeren is de laatste jaren in ieder geval gegroeid. Er is steeds meer inzicht verkregen in welke richting gezocht moet worden om criminaliteit en recidive succesvol tegen te gaan. Kennisnemen van dergelijke inzichten is dan ook een must voor iedereen die betrokken is bij de preventie en reductie van criminaliteit en onveiligheid. Hopelijk dragen deze ´kennisparels´ daaraan bij. Het is te hopen dat de uitkomsten van de verschenen meta-evaluaties zowel beleid en praktijk verder kunnen stimuleren en op weg helpen om Nederland nog veiliger te maken.