Inleiding en context
Goede morgen allemaal, het is woensdagochtend 7 april 2021. Af en toe vliegen er surrealistische sneeuwbuien langs mijn thuiskantoorraam. Laten we hopen dat die beelden snel verleden tijd zijn en weer optimistisch worden van een warme zon. Maar nu naar de ´kennisparel´ van vandaag. Dat is een mooi samenvattend overzicht van slachtofferschap van werknemers met een publieke taak, in het bijzonder die werknemers die onder de beleidsverantwoordelijkheid vallen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid. Op 31 maart jl. werd het startschot gegeven voor de instelling van een zogenaamde Taskforce Onze hulpverleners veilig. De taken, ambities en uitgangspunten van deze taskforce zijn hier te raadplegen: https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-justitie-en-veiligheid/nieuws/2021/03/31/startschot-taskforce-onze-hulpverleners-veilig Volledigheidshalve heb ik ook de ‘’two-pager’’ toegevoegd waarin deze achtergrondinformatie ook is te vinden.
Bron
Aarten, Pauline, Bert-Jan Buiskool, Marye Hudepohl, Jaap van Lakerveld & Joery Matthys (december 2020). Agressie en geweld in het veiligheidsveld: Literatuurstudie naar agressie en geweld jegens beroepsgroepen werkend onder beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Den Haag: Ministerie van Justitie & Veiligheid, WODC, 118 pp. https://repository.wodc.nl/handle/20.500.12832/3033
Samenvatting
Het opgebouwde landelijke systeem van registratie en monitoring van geweld tegen mensen die werken in het veiligheidsveld is in de afgelopen jaren verschraald. Dat blijkt uit literatuuronderzoek van de Universiteit Leiden in opdracht van het WODC naar de aard en omvang van agressie tegen onder meer politieambtenaren, brandweerlieden, ambulancemedewerkers, boa’s, gevangenismedewerkers, medewerkers van jeugdzorginstellingen en medewerkers in de migratieketen. De onderzoekers pleiten voor een voortzetting van een gecoördineerde vorm van monitoring, en doen suggesties voor het verder onderzoeken van geweld tegen handhavers, dienstverleners en zorgverleners.
Uit de wel beschikbare monitoronderzoeken blijkt dat het aantal gevallen van agressie en geweld in de onderzochte beroepsgroepen als hoog wordt ervaren. Er is een afvlakking in de omvang van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak in algemene zin, en specifiek van verbale agressie, fysieke agressie en intimidatie. Dit past in het grotere plaatje dat in Nederland de omvang van agressie en geweld al enige tijd aan het dalen is. Bij specifieke beroepsgroepen, zoals de brandweer en gevangenispersoneel, is de omvang van agressie en geweld gelijk gebleven.
Daders van agressie en geweld zijn doorgaans jonge mannen onder invloed van alcohol en drugs. Deze mannen zijn vaak onderdeel van een specifieke groep, die bij de politie bekend is. Daarnaast wordt ook agressie en geweld door mensen met een psychische stoornis vermeld. Uit onderzoek wordt weinig bekend over de interne persoonlijke en psychische factoren die van invloed zijn. De wijze waarop beroepsuitoefenaars situaties waarnemen en interpreteren is van invloed op hun gedrag, en daarmee op de ontwikkeling van agressie en geweld. Ook de arbeidsomstandigheden van professionals zijn van invloed, zoals de aard en omvang van een aanstelling, de jaren ervaring in het werk, de mate waarin iemand een collega als back up beschikbaar heeft en de mate waarin de werkgever als organisatie adequate steun geeft door opleiding, training en nazorg na een incident.
Een aantal studies noemt maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op agressie en geweld in zijn algemeenheid, maar in mindere mate specifiek op bepaalde beroepsgroepen. Zo noemen de onderzoekers factoren als afnemend vertrouwen in de overheid, ontwikkeling in vrijetijdsgedrag en middelengebruik, ontwikkelingen in beleidsterreinen als de zorg en het sociaal domein en de rol van media. De onderzoekers stellen voor een dashboard te ontwikkelen waarin de registraties van incidenten te zien zijn, zodat er centrale monitoring is. Ook is het volgens de onderzoeker belangrijk om in te zetten op professionalisering van beroepsgroepen, zodat zij beter om kunnen gaan met agressie en geweld. Tot slot pleiten de onderzoekers ervoor om op gecoördineerde wijze nader onderzoek te doen naar agressie en geweld tegen mensen die werkzaam zijn in het veiligheidsveld.
Afsluitend
De Taskforce heeft – op basis van bijgesloten literatuurstudie en de lessen die in 2017 uit het BZK-programma Veilige Publieke Taak (VPT) zijn getrokken drie actielijnen met een aantal onderliggende speerpunten geïdentificeerd. Dat zijn de volgende speerpunten:
- Communicatie met burgers om de norm te versterken;
- Veilig werkgeverschap;
- Agressie voorkomen en vervolgen.
Opvallend is dat na beëindiging van het VPT-programma in 2017 de aandacht voor het onderwerp grotendeels lange tijd afwezig is geweest. Dat komt door wat genoemd kan worden ‘’de paradox van een succesvolle aanpak’’. De paradox van voorbeeldig toegepaste combinaties van criminaliteitspreventieve en repressieve maatregelen en interventies is dat succesvolle projecten binnen een korte periode weer verloren kunnen gaan. De les die hieruit geleerd moet worden is dat werkzame preventieve en repressieve aanpakken onderhoud vergen. Wanneer maatregelen succesvol blijken te zijn, bestaat vaak bij de uitvoerders de reactie om zich terug te trekken. Het criminaliteitsprobleem is weer tot een aanvaardbaar niveau terug gebracht, dus kunnen de (financiële) investeringen teruggedraaid worden. Hierdoor komen problemen die zich voor de toegepaste investering voordeden binnen een korte periode weer terug.
Een voorbeeld hiervan is het veiligheidsbeleid binnen het openbaar vervoer. Medio jaren ’80 werd hier zwaar in geïnvesteerd via een gefocuste aanpak om de sociale veiligheid binnen het openbaar vervoer te bevorderen. Het beleid bleek uitermate succesvol te zijn. Echter, de investeringen in de succesvolle maatregelen werden langzamerhand teruggedraaid. Na verloop van tijd was het probleem weer even ernstig en omvangrijk als voor de preventieve ingreep. Het gevolg hiervan was dat een kleine 10 jaar later opnieuw een zogenaamd deltaplan sociale veiligheid in het openbaar vervoer opgezet moest worden. Weer tien jaar later werd weer uitvoering gegeven aan het Aanvalsplan Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (in kader van Veiligheidsprogramma). Oorzaak: het niet meer uit voeren van de succesvolle maatregelen had tot gevolg dat in zeer korte tijd eenzelfde situatie ontstond als daarvoor. Meer voorbeelden hiervan zijn de aanpak van commerciële overvallen, de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak, en de aanpak van woninginbraak.
De les die hieruit geleerd moet worden is dat werkzame maatregelen in leven moet worden gehouden. Uiteraard moet ieder pakket van maatregelen na verloop van tijd bijgesteld of aangevuld worden, maar het rigoureus stoppen met maatregelen kan zeer negatief uitpakken. De vergelijking met een patiënt die plotseling afgesloten wordt van een infuus kan hierbij worden gemaakt. Via ’drip feeding’ moeten succesvolle maatregelen in leven worden gehouden. Centrale overheden spelen hierbij een belangrijke rol. Zij hebben de taak om succesvol en voorbeeldig gebleken preventief beleid in stand te houden. Dit kan deels door het verstrekken van aanmoedigingssubsidies, via aandachttrekkende publicaties in vakbladen, en door het verstrekken van kennis en informatie over succesvolle aanpakken.