Vanochtend een ´kennisparel´ over zogenaamde criminele carrières, hoe ziet de start er daarvan uit? Wanneer wordt die beëindigd?Welke interventies kunnen dergelijke carrières (vroegtijdig) beëindigen? Wat zijn de kenmerken van effectieve interventies? In het onderstaande worden deze vragen op basis van de beschikbare kennis daarover samenvattend van een antwoord voorzien. De tekst daarvan is door mijn oud-collega Bert Berghuis en ondergetekende ooit gebruikt ten behoeve van dit stuk:
Bron
Bert Berghuis & Jaap de Waard (2012). Achtergrondmateriaal voor de Feitenflits(en) over jeugdcriminaliteit. Den Haag: Ministerie van Veiligheid & Justitie, Afdeling Strategische Beleidsontwikkeling.
Start en beëindiging criminele carrière
Grofweg tekent zich voor wat de ontwikkelingspaden naar delinquentie het volgende patroon af. Zo’n 70% van de jongeren vertoont geen, nauwelijks of hoogst incidenteel delinquent gedrag. Ongeveer 15% van de jongeren ontwikkelt dat duidelijk wel, doorgaans rond 14-16 jaar, maar de piek daarin wordt gevolgd door een scherpe daling: er is dus sprake van tijdelijke delinquentie. Bij 5-10% is sprake van een later in de adolescentie of (jonge) volwassenheid opkomen van delinquent gedrag dat pas later aan een daling toe is. En er blijft dan een groep van zo’n 5% ‘persistente delinquenten’ over die al snel veel delinquentie laat zien en daar mee blijft doorgaan – pas in de onvolwassenheid treedt zich pas langzaam een dalende trend af. Hiermee wordt helder, dat de groep jongeren die zich nadrukkelijk crimineel manifesteert (30% van alle jongeren) in meerderheid bestaat uit jongeren bij wie de delinquentie van vooral voorbijgaande aard is. Maar één op de 6 van hen behoort tot de groep ‘persistenten’. Daarbij zijn de instapdelicten van deze groep voor wat betreft de ernst van het lichte kaliber (winkeldiefstal, fietsdiefstal, insluiping). Later volgt het pad naar de meer ernstige delicten. Het vergt nogal ervaring, lef en expertise om als eerste delict ernstige geweldscriminaliteit te plegen
Omdat de groep van persistente delinquenten mede door hun langdurige betrokkenheid in a-socialiteit en criminaliteit een fors aandeel heeft in het aantal gepleegde delicten, is daar veel aandacht naar uitgegaan. Bij deze extreme groep lijken de wortels voor hun chronische delinquentie al in de vroegere jeugd te liggen, via een pad van oplopende agressiviteit, heimelijkheid of opstandigheid. Kenmerkend voor deze extreme groep is dat ze niet alleen veel uitvreten, maar dat hun delict patroon ook zeer gevarieerd blijkt te zijn (‘’varkens aan de trog’’). Dat de wortels voor hun chronische delinquentie diep in hun jeugd liggen wil echter niet zeggen, dat alle kleuters of lastige schoolkinderen zich zouden ontwikkelen toch sociaal gemarginaliseerde delinquenten – het merendeel van dergelijke ‘risicogevallen’ komt uiteindelijk goed op zijn pootjes terecht en het is niet zo, dat als men eenmaal tot de groep chronische delinquenten behoort, dat ook altijd zo blijft: ook bij deze groep daalt de delinquentie in of na de adolescentie, zij het in een betrekkelijk traag tempo. Zie onderstaand curve voor het beeld van het criminele carrièrepatroon in Nederland:
De startleeftijd ligt zo rond het twaalfde jaar en de piek rond 16/17 jaar, daarna topt het af. Opvallend is de daling van het aantal verdachten tussen 2012 en 2017: Het aantal door de politie geregistreerde delicten waarvan minderjarigen en volwassenen worden verdacht laat een scherpe daling zien. De daling bij minderjarige jongens en meisjes bedraagt tussen 2012 en 2017 bijna 45 procent Die daling doet zich zowel voor bij autochtone als bij allochtone minderjarige verdachten. De daling bij volwassen verdachten bedraagt tussen 2012 en 2017 bijna 30 procent.
Interventie kan in beginsel veel bereiken
Het is mogelijk grote effecten te behalen met maatregelen die de opbouw van delinquentie tegen gaan of de afbouw daarvan bewerkstelligen dan wel bespoedigen. Zo zijn er interventies bekend waarmee 50% vermindering van delinquentie werd bereikt, of zelfs meer. Maar een dergelijk mooie uitkomst is alleen te bereiken onder uitzonderlijke condities betreffende ‘concentratie’, ‘kwaliteit’ en ‘evenwicht’.
Concentratie op risicogevallen
Waar delinquentie incidenteel is, is een lichte correctie van overheid en opvoeders doorgaans al voldoende. Er is veel te bereiken indien de inspanningen zich richten op de echte risicogevallen. Het zoeklicht wordt dan gezet op de jeugdigen die wegens hun persoonlijke en sociale omstandigheden een zeer grote kans maken dat ze beginnen of doorgaan met het plegen van veel en zwaardere delicten – dat valt ook redelijk goed te voorspellen. Maar tevens helpt het als daarbinnen de aandacht alleen uitgaat naar de jeugdigen die bereid en in staat zijn mee te werken aan een delict vrije toekomst. Deze twee voorwaarden, veel risico en grote kansen, maken dat de groep die in aanmerking komt doorgaans klein is. Er is immers maar een kleine groep jongeren met grote risico’s, en niet alle chronisch delinquenten zijn in een fase dat ze hun levensstijl structureel kunnen of willen veranderen. In de praktijk betekent dit, dat de interventie veel kan bereiken op een kleine selecte groep jongeren. Op het totaal van de jeugddelinquentie zal effect dan bescheiden zijn.
Kwaliteit vereist
Effectief ingrijpen veronderstelt kwalitatief hoogstaande interventies. Dat stelt hoge eisen aan de professionaliteit en het gezag van de uitvoerende staf. Dat kan niet met een overmaat aan confectie. Zo moet de intensiteit van de interventie aangepast zijn aan de mate waarin jongeren zouden moeten veranderen. En de aard van de maatregelen dienen grofweg te passen bij het type factoren dat ten grondslag ligt aan de delinquentie. Soms kan een enkel op de persoon toegesneden aanpak voldoen. Soms is een meervoudige op zowel persoonlijke als sociale elementen gerichte aanpak nodig, waar ouders, gezin en/of vrienden bij betrokken zijn. En als we te maken hebben met echt criminele jeugdbendes kan het nuttig zijn die als geheel in een keer aan te pakken door ze als geheel tegemoet te treden met strafdreiging in combinatie met het bieden van gedragsalternatieven. In de praktijk blijkt de benodigde hoge kwaliteit vooral te vinden bij zogenaamde ‘etalageprojecten’. Dat zijn interventies die met veel investering, zorg en belangstelling omgeven zijn. In een reguliere uitvoeringspraktijk blijkt een dergelijke kwaliteit zeer vaak niet, of intussen niet meer, op te brengen te zijn. Daarmee ligt de potentiële effectiviteit van veel interventies op een laag niveau of zelfs op nul.
Evenwicht tussen wortel en stok
Interventies die zowel disciplinerend als stimulerend zijn kennen de beste resultaten. Die hebben een stevig karakter in termen van toezicht en consequent handelen, maar nodigen de jongeren tegelijk uit om de nodige stappen te zetten in de richting van een toekomst waar geen plaats meer is voor delinquentie. Pogingen om dat te bereiken met alleen een negatieve, repressieve benadering lopen een forse kans dat ze delinquentie bevorderen in plaats van remmen. Zo kan inzet van het strafrecht op langere termijn negatief uitwerken als jongeren vanwege hun delinquentie geen schone verklaring omtrent het gedrag kunnen overleggen en daarmee in hun scholing en maatschappelijke ontwikkeling worden beperkt, zelfs als ze al lang niet meer een criminaliteitsrisico vormen.
Om deze en dergelijke redenen is het meer en vaker inzetten van het strafrecht tegen jeugddelinquentie riskant. Dit geldt zeker indien dit alleen repressief van aard is, minder als binnen het strafrechtelijk kader stimulerende en bindende maatregelen zorgen voor voldoende evenwicht.
Afsluitend
Er zijn veel meta-evaluaties aangehaald in het bezien welk effect er kan uitgaan van interventies. De globale conclusie dat gemiddeld gesproken een bescheiden effect te verwachten is, en alleen een groter indien aan strenge voorwaarden is voldaan, verdient een nadere kwalificatie. De publicaties gaan over interventies waar goed onderzoek naar is gedaan. Dat is al een specifieke selectie van alle programma’s – het overgrote deel van de interventies, wellicht meer dan 90%, wordt niet bekeken op zijn effecten. We hebben bij het kijken nar de uitkomsten dus te maken met bijzondere interventies, die met extra zorg zijn omkleed. Dat zijn de zgn. ‘etalageprojecten’ of ‘demonstratieprojecten’, vaak gericht op kleine doelgroepen die op zich al sneller goede resultaten te zien geven, waarin men enthousiast en met veel geloof aan het werk gaat, hetgeen ook al bijdraagt aan de werkzaamheid. Naast deze elementen die een vertekening vormen naar de optimistische kant, speelt ook dat slechte/geen resultaten minder snel worden gepubliceerd dan betere, en dat soms een minder goede vergelijkingsbasis is gevonden met minder goede prognoses dan de experimentele groep. Al met al zijn hiermee de gebruikte resultaten eerder wat te rooskleurig dan te somber, tenminste als we willen taxeren wat in en reguliere uitvoeringspraktijk van interventies mag worden verwacht.
Ten slotte voor de echte liefhebbers van criminele carrières sluit ik een zeer recent verschenen overzichtsartikel bij: Emde, Robert (2020). Life course persistent antisocial behavior silver anniversary. Aggression and Violent Behavior, vol. 50, February, pp. 1-16. https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1359178919300035?via%3Dihub
Tot zover. Fijne en gezonde dag toegewenst. Wees aardig voor elkaar, en op naar de volgende ´kennisparel´.